zaterdag 31 oktober 2009

Alles over Chocolade!

Chocola is een geweldige lekkernij en ook zeker lekker. In dit artikel tips en trucs over het omgaan met chocolade, en wat je er allemaal mee kunt doen!

Lekker, chocola!
De wetenschappelijke naam van chocolade is Theobroma cacao. Theobroma betekent 'voedsel van goden'. Cacao is een stof welke afkomstig is van de cacaoboom. Al sinds de Azteken hebben de mensen zich tegoed gedaan aan de smaak die geleverd wordt door de zaadjes van de cacaoboom, die cacaobonen genoemd worden. De vooruitgang in de verwerking heeft door de jaren heen geresulteerd in een grote verscheidenheid aan overheerlijke producten, van ongezoete chocolademelk tot melkchocolade - zelfs witte chocolade!

De cacaopeulen worden geoogst, opengebroken en de bonen en pulp worden verwijderd. De bonen worden vervolgens twee tot tien dagen lang gefermenteerd, zodat de smaak zich kan ontplooien. Dan worden de bonen gedroogd, gesorteerd, verpakt en naar alle delen van de wereld verscheept. De producenten van chocolade mengen cacaobonen uit verschillende streken om een consistente stijl en smaak te verkrijgen. De geselecteerde bonen worden schoongemaakt, gemengd en vervolgens geroosterd om de smaak en het aroma zich verder te laten ontplooien. Nadat de bonen geroosterd en afgekoeld zijn, worden ze gepeld. Het vruchtvlees dat voor ongeveer 50% uit cacaoboter bestaat, wordt vermalen voor de productie van vloeibare chocolade. De producent gebruikt alleen dit ingrediënt of voegt er andere ingrediënten aan toe om andere chocoladeproducten te creëren.

Soorten chocolade
- Chocoladesiroop. Siroop op basis van maïsolie en cacao, met conserveringsmiddelen, emulgatoren en smaakstoffen.
- Commercieel chocoladeglazuur. Gebruikt door professionele banketbakkers voor het indopen van lekkernijen en het maken van krullen en andere versieringen. Dit glazuur bevat meer cacaoboter dan gewone chocolade, ook voor het gebruik in de oven, zodat het beter smelt en uit te strijken is.
- Gemengd chocoladeglazuur. Dit is een imitatieproduct dat gewoonlijk geen cacaoboter bevat.
- Chocoladerepen. Hierbij worden cacao en suiker aan de vloeibare chocolade toegevoegd. Het onderscheid tussen puur, halfzoet en melk komt niet overeen met een vaste mate van zoetheid; de hoeveelheid suiker hangt af van de formule die de producent gebruikt.
- Melkchocolade. Melkpoeder wordt toegevoegd aan gezoete chocolade. Wordt op grote schaal gebruikt voor chocoladerepen en suikergoed, maar zelden voor in de keuken.
- Cacaopoeder. Er wordt zoveel cacao uit de vloeibare chocolade geperst dat er een cake overblijft met 10 tot 25 % cacaoboter.
- Instant cacao. Bevat lecithine, een emulgator die ervoor zorgt dat de cacao gemakkelijker in koude vloeistoffen oplost.
- Vaste, ongezoete chocolade. Wordt gewoonlijk in gietvormen gegoten om daarin te stollen. Wordt vooral in de keuken gebruikt.
- Witte chocolade. Hierin zit geen vloeibare chocolade, dus eigenlijk is dit geen echte chocolade. Bevat cacaoboter met daaraan toegevoegd melk, suiker en smaakstoffen. Soms bevat witte chocolade lecithine, en meestal vanille of vanilline. Kan chocolade in recepten niet vervangen.
- Gemengde chocolade. Gemengde chocolade, ook wel chocoladeglazuur genoemd, is ontworpen als vervanging van eersteklas chocolade als glazuur. Het kan worden gekocht in blokvorm of als schijfjes. Beide vormen zijn verkrijgbaar in pure of melkchocolade. Gemengde chocolade wordt bereid op basis van plantaardige olie, met suiker, melkpoeder en smaakstoffen. De chocolade bevat cacaopoeder, maar geen cacaoboter en smelt gemakkelijk. Zij hoeft niet te worden gemengd en is de gemakkelijkste soort voor beginners.

Bewaren van chocolade
Chocolade moet worden bewaard op een droge, luchtige plaats met een temperatuur van ca. 16 graden Celcius. Als chocolade niet op deze wijze wordt bewaard, kan de cacaoboter in de chocolade naar de oppervlakte komen en een wit laagje over de chocolade vormen. Een soorgelijke verkleuring vindt plaats als er water op de oppervlakte condenseert. Dit gebeurt vaak bij gekoelde chocolades die te los zijnverpakt. Chocolade die op deze manier is aangetast kan nog wel worden gegeten en gesmolten, maar niet worden geraspt.

Smelten van chocolade
Chocolade smelt sneller als zij in kleine stukjes wordt gebroken. Het smelten dient langzaam te gebeuren, want chocolade brandt aan als zij te veel wordt verhit. Doe de chocolade in een dubbele pan, of in een kom boven een pan met zachtjes pruttelend water en verhit dechocolade al roerende tot zij begint te smelten en er een gladde saus ontstaat. U kunt chocolade eventueel ook in de magnetron smelten. Wanneer u de chocolade in de magnetron smelt, moet u er rekening mee houden dat de chocolade haar vorm behoudt en het daarom belangrijk is om de chocolade geregeld om te roeren, zodat zij niet aanbrandt.

vrijdag 30 oktober 2009

Oorzaken van overgewicht

Exacte cijfers omtrend overgewicht zijn niet beschikbaar. Dit komt doordat lang niet alle mensen met overgewicht zich daarover bij de huisarts melden. Overgewicht kan vele oorzaken hebben. De oorzaken zijn voor U in dit artikel op een rijtje gezet.


Voorkomen van overgewicht
Exacte cijfers omtrend het aantal personen dat te kampen heeft met overgewicht zijn helaas niet beschikbaar. Lang niet alle mensen met overgewicht wenden zich tot de huisarts. Velen lijnen op eigen houtje of bezoeken vermageringsclubs. Daarnaast zijn er velen die zich te dik voelen, terwijl ze volgens de BMI (Body Mass Index) een gezond gewicht hebben.

Geschat wordt dat ongeveer 12% van alle volwassenen in ons land echt te kampen heeft met obesitas (= overgewicht).

Mogelijke soorten van overgewicht
Er zijn vele mogelijkheden omtrend de soorten van overgewicht. Bij de ene persoon komt het door te veel of verkeerde voeding, bij de andere persoon heeft het te maken met de (gestoorde) stofwisseling en bij de derde persoon kan het te maken hebben met hormonale factoren.

In het vervolg van dit artikel, zullen al deze mogelijkheden behandeld worden en duidelijk verklaard worden.

Voedingsfactoren
Overgewicht ontstaat wanneer er meer energie via de voeding wordt opgenomen, dan dat er wordt verbruikt.

Wij hebben energie nodig om in leven te blijven; onze stofwisseling gaat 24 uur per dag door, ons hart moet blijven kloppen, onze ademhaling moet doorgaan, de nieren moeten hun rol als zuiveringsinstallatie blijven vervullen en ons lichaam moet op temperatuur blijven.

Al deze lichaamsarbeid kost energie. Deze energie verkrijgen wij via ons voedsel. Door ingenieuze processen wordt de voeding in ons spijsverteringskanaal afgebroken, in het bloed opgenomen en vervoerd naar alle organen en weefsels die de voedingsstoffen nodig hebben.

In de ideale situatie nemen we evenveel energie op met de voeding als dat we gebruiken.

Eten we te weinig, dan verbruikt het lichaam meer energie dan er wordt aangevoerd en dan vallen we af. We spreken dan van een negatieve energiebalans. Eten we gedurende lange tijd meer dan we verbruiken, dan komen we aan; dit noemen we een positieve energiebalans. Wanneer er meer energie wordt opgenomen dan voor het lichaam nodig is, wordt het overtollige opgeslagen in de vorm van vet.

Een te grote energieopname in verhouding tot het energieverbruik kan een gevolg zijn van verkeerde voedingsgewoonten. Uit onderzoek is gebleken dat de Nederlandse bevolking over het algemeen te vet eet. Onze welvaart en vooral de gigantische keuze aan snoepgoed, snacks, frisdrank en alcohol, bemoeilijken een goede voedingskeuze; juist deze producten zijn vaak zeer energierijk.

Stofwisseling
De stofwisseling werkt niet altijd op hetzelfde niveau, de werking hangt af van verschillende factoren. De stofwisselingssnelheid wordt mede bepaald door de schildklier. Vaak wordt overgewicht toegeschreven aan een te traag of langzaam werkende schildklier. In werkelijkheid komt dit echter (zeer) zelden voor. De stofwisseling is afhankelijk avn de hoeveelheid energie die wordt ingenomen: bij te veel voeding neemt de stofwisseling toe, bij een te lage voedingsinname neemt deze af. Dit laatst betekent dat het lichaam toe zou kunnen met nog minder voedsel. In de praktijk zie je dan dat men beter afvalt bij een matige dan bij een strenge energiebeperking. Een te streng vermageringsdieet kan dus leiden tot een situatei waarin men geen gewicht meer verliest.

Lichamelijke activiteit
U heeft gemerkt dat er een positieve energiebalans ontstaat wanneer er meer energie wordt opgenomen dan er wordt verbruikt. Het energievebruik wordt grotendeels bepaald door vitale levensprocessen, zoals stofwisseling, ademhaling, hartslag; daarnaast echter speelt lichamelijke activiteit ook een grote rol. Gebrek aan lichaamsbeweging draagt een steentje bij aan het ontstaan van overgewicht. Veel mensen gaan gemotoriseerd naar hun werk en de meeste huishoudens beschikken over modern comfort. Hierdoor wordt er weinig energie verbruikt, waardoor het lichaamsgewicht toe al nemen als het voedingspatroon hier niet op aangepast wordt.

Hormonale factoren
Hormonen zijn stoffen die in het lichaam zelf worden aangemaakt, en die een belangrijke rol spelen in de stofwisseling. Stoornissen in de hormoonhuishouding kunnen aanleiding geven tot overgewicht. Een stoornis die veel voorkomt, is de afscheiding van te veel insuline. Insuline is een hormoon, dat wordt gemaakt in de alvleesklier. Het speelt een belangrijke rol bij het handhaven van een goed bloedsuikergehalte. Wanneer er te veel insuline wordt aangemaakt, wordt het bloedsuikergehalte te laag. Wanneer er te veel insuline wordt aangemaakt, wordt er gemakkelijker vet opgeslagen in het lichaam en wordt de vetafbraak ook bemoeilijkt.

Daar komt nog bij dat teveel insuline een hongergevoel kan doen ontstaan, waardoor men geneigd is te gaan eten. Men verlangt dan met name naar zoete voedingsmiddelen. Men gaat dus meer eten, terwijl er ook nog een grotere vetvoorraad ontstaat. We noemen deze stoornis hypoglycemie, hetgeen betekent: een te laag bloedsuikergehalte.

Ook de hormonen uit de bijnieren spelen een rol bij de opslag van vet. Wanneer er een overproductie is van deze hormonen, wat voor kan komen bij bepaalde ziekten of door medicijnen, neemt de vetopslag toe.

De vrouwelijke geslachtshormonen (de oestrogenen) en oestrogeenpreparaten (bijv. 'de pil') kunnen het hongergevoel versterken. Vaak zie je bij vrouwen dat vlak voor de menstruatie het hongergevoel toeneemt, waardoor er meer wordt gegeten. Dit is toe te schrijven aan de verhoogde productie van oestrogenen.

Erfelijke factoren
Nog niet zo lang geleden werd er gelachen wanneer iemand beweerde dat hij of zij aanleg had om dik te worden. Immers, zo zei men, ieder pondje ging door het mondje. Als dikke ouders, dikke kinderen hadden, dan kwam dit, omdat er in zo'n gezin gewoonweg teveel of verkeerd werd gegeten. Tegenwoordig wete men dat erfelijke factoren wel degelijk een rol kunnen spelen bij het ontstaan van overgewicht. Ook de plaatsen in het lichaam waar men een vetvoorraad aanlegt, worden door erfelijke factoren bepaald. Dit neemt overigens niet weg dat u de voeding bij "dikke families" kritisch moet bekijken.

Medicijnen
Sommige medicijnen kunnen overgewicht veroorzaken. Bekende voorbeelden hiervan zijn "de pil", Prednison (een ontstekingsremmend middel) en sommige kalmerende middelen. De werking is verschillend. Er kan sprake zijn van een toegenomen hongergevoel, maar ook van een grotere vetopslag of het vasthouden van vocht.

Overige lichamelijke factocren
Er zijn verder nog een aantal theorieën omtrend het ontstaan van overgewicht die verwijzen naar lichamelijke factoren. Sommige mensen zouden een verhoogde prikkelgevoeligheid hebben voor voeding; ze ruiken al van verre de patatkraam en kunnen er niet langs zonder een patatje te kopen. Ze zien al het lekkers zuitgestald in de etalage van de banketbakker en "moeten" naar binnen om een gebakje te kopen. Dat een dergelijke overgevoeligheid voor voedingsprikkels aanleiding kan tgeven tot overgewicht, mag duidelijk zijn.

Vermoed wordt, dat in een deel van de hersenen een honger- en verzadigingscentrum zijn gelegen, die elkaar in evenwicht houden.

Heeft het lichaam behoefte aan voeding, dan treedt het hongercentrum in werking; wij ervaren dan een hongergevoel en gaan eten. Wanneer wij het punt bereiken waarop het lichaam voldoende voeding heeft opgenomen, treedt het verzadigingscentrum in werking. Je krijgt dan een verzadigd gevoel, waardoor je stopt met eten. Bij sommige mensen zou dit mechanisme zijn verstoord, met name het verzadigingscentrum zou minder gevoelig vzijn voor seintjes uit het lichaam. Men zou dan systematisch te veel eten, waardoor overgewicht ontstaat.

In werkelijkheid zijn er dus mensen die altijd honger hebben, maar omgekeerd kom je ook mensen tegen die nooit trek hebben en uitsluitend eten omdat dat nu eenmaal moet om in leven te blijven.

Psychologische factoren
Voeding kan worden gebruikt om negatieve emoties weg te stoppen zoals verdriet, eenzaamheid, gebrek aan waardering, depressieve gevoelens of verveling. Eten wordt dan vaak als een troost ervaren. Men spreekt in dit geval ook wel van emotionele eters. Dit kan een oorzaak zijn bij mensen die meedelen alleen maar te gaan snoepen wanneer zij alleen zijn of akelig nieuws te verwerken hebben gekregen.

Zo ziet u dat ook psychologische factoren overgewicht als gevolg kunnen hebben.

Nicotine
Aparte aandacht verdient nicotine. De kans is groot dat U weleens gehoord heeft dat men is aangekomen sinds men is gestopt met roken.

Nicotine is in staat de stofwisseling te verhogen. Wordt er met roken gestopt, dan vertraagt de stofwisseling, waardoor men gemakkelijk aankomt. Daar komt nog bij dat er vaak een alternatief wordtt gevonden voor roken in de vorm van eten, en dan vooral in de vorm van snoep.

donderdag 29 oktober 2009

Gewicht en overgewicht

In dit artikel maakt U kennis met de verschillende aspecten van overgewicht. U zult te weten komen wat er wordt verstaan onder overgewicht, hoe het kan worden gemeten, wat de oorzaken en risico's er zijn en welke behandelmethoden worden toegepast.

Definitie van overgewicht

De twee kenmerken van overgewicht zijn een te grote vetvoorraad en een te hoog lichaamsgewicht in verhouding tot de lichaamslengte. De combinatie van deze twee kenmerken is belangrijk. Het is namelijk ook mogelijk om een te hoog lichaamsgewicht te hebben, zonder dat er sprake is van een te grote vetvoorraad. Overgewicht wordt ook wel met andere termen aangeduidt, zoals adipositas, obesitas of vetzucht.

Overgewicht kan ook een gevolg zijn van een grote hoeveelheid spierweefsel; spierweefsel weegt namelijk zwaarder dan vetweefsel. Dit kan voorkomen bij bodybuilders, en vele andere topsporters, die een grote spiermassa aanleggen om goed te kunnen presteren.

Ook het vasthouden van vocht kan zorgen voor overgewicht. De hoeveelheid vocht in het lichaam kan variëren. Bij bepaalde ziekten, maar ook door bepaalde medicijnen kan het lichaam grote hoeveelheden vocht opslaan. Op kleine schaal zien we het ook bij vrouwen tijdens de menstruatie: vlak voor de menstruatieperiode kan vocht worden vastgehouden, dat tijdens de menstruatie weer wordt uitgescheiden.

Overgewicht is een te grote hoeveelheid lichaamsvet als gevolg van een langdurig positieve energiebalans.

Meten van overgewicht

Als het goed is weet U nu wat overgewicht is, maar U moet ook weten wanneer er sprake is van overgewicht. Vroeger werd gebruik gemaakt van allerlei tabellen om te bepalen of er sprake was van overgewicht. Een bekend voorbeeld hiervan is: lichaamslengte (in cm) - 100 cm = ideale gewicht (in kg). Tegenwoordig zijn er meer mogelijkheden waarmee men de hoeveelheid lichaamsvet kan bepalen en daarmee de mate van overgewicht. Twee ervan worden veelvuldig toegepast omdat ze makkelijk uitvoerbaar zijn. Dit zijn de huidplooimeting en de Quetelet Index (QI) (in de Engelse literatuur de Body Mass Index ((BMI)) genoemd).

De laatste trend is gebruik te maken van de zogenaamde "vetmeters', deze kunnen de verhouding vet- en spierweefsel in het lichaam meten. Deze meetinstrumenten zijn echter nog in opkomst en er is nog weinig literatuur bekend over de betrouwbaarheid hiervan.

Huidplooimeting

Met behulp van een huidplooimeter wordt de onderhuidse vetlaag gemeten aan de achterzijde van de bovenarm, onder het schouderblad en op de heup. De meting gebeurt in millimeters; de som van de vetplooidikten geeft aan hoeveel procent vet er in het lichaam aanwezig is.


Een man met een goed lichaamsgewicht heeft een vetpercentage van 15 - 25%. Een vrouw met een goed lichaamsgewicht 25 - 30%.

Quetelex Index

De QI, in de Engelse literatuur Body Mass Index (BMI) genoemd, is een methode die erg handig is in de praktijk van de gewichtsconsulent, diëtist en bijvoorbeeld de arts. Bedenk hierbij wel dat de QI alleen kan worden toegepast bij volwassenen van 18 jaar en ouder. Bij deze methode wordt het lichaamsgewicht gedeeld door de lengte in het kwadraat. De volgende waarden worden bij de QI gehanterd:

- <>

- 18,5 - 24,9: Normaal gewicht

- 25,0 - 29,9: Overgewicht

- 30,0 - 34,9: Obesitas

- 35,0 - 39,9: Adipositas

- > 40,0: Extreme adipositas

Om de QI snel te kunnen bepalen, is er het nomogram ontwikkeld waarmee men met behulp van een liniaal de QI kan bepalen. Hiervoor legt men de liniaal zodanig neer dat de lengte van iemand met zijn gewicht wordt verbonden. De rechterkant van de liniaal geeft dan in de meest rechtse kolom de bijbehorende QI aan.

Zelf ben ik niet zo'n voorstander van deze methode met de liniaal, omdat het werken met een liniaal vaak niet nauwkeurig genoeg kan zijn. Ik ben dan ook meer een voorstander van het berekenen van de QI met de rekenmachine (lichaamsgewicht gedeeld door lengte (in cm) in het kwadraat.

woensdag 28 oktober 2009

Zoetstoffen voor in onze voeding

In grote delen van de wereld zijn tientallen, al dan niet honderden, vervangers voor suiker te vinden: de zoetstof. Hoe is dit nou ontstaan, en wat zijn de wettelijke eisen die verbonden zijn aan zoetstoffen. In dit artikel geef ik u op onder andere deze vragen een uitgebreid antwoord. Mocht u nog vragen en/of opmerkingen hebben naar aanleiding van mijn artikel, kunt u altijd een reactie onderaan deze pagina plaatsen.

Geschiedenis van de zoetstof
Was de winning van suiker uit suikerriet al eeuwenlang bekend en werd honing al 2.600 jaar voor Christus (!) als zoetstof gebruikt, de zoetstoffen zoals we die nu kennen zijn nog niet zo heel lang bekend. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw werd bij toeval de zoetstof sacharine door twee Duitse onderzoekers ontdekt. In 1943 werd de volgende zoetstof ontdekt, en wel cyclamaat. Momenteel zijn er veel meer zoetstoffen ontdekt en kunstmatig gemaakt en vindt er nog steeds onderzoek plaats naar nieuwe zoetstoffen.

Sacharine en cyclamaat werden als zoetmiddel gebruikt in producten voor diabeten en werden verwerkt in zoetjes voor koffie en thee. De reden dat deze zoetstoffen werden toegelaten, was dat men destijds van mening was dat diabeten in het geheel geen suiker mochten gebruiken en men hen de gelegenheid wilde bieden ook eens iets zoets te proeven.

Sinds een aantal jaren wordt suiker toegestaan in de voeding van diabeten en is men op zoek gegaan naar meer mogelijkheden voor zoetstoffen.

In het begin van de jaren '80 van de 20e eeuw, begon de ontwikkeling van de gezondheidstrend. Er werd veel meer op voeding gelet en er ontstond vraag naar producten die minder calorieën leverden maar toch net zo lekker waren als de oorspronkelijke producten. Zoetstoffen pasten in de gezondheidstrend. Ook de (vaak overdreven) aandacht die in bijvoorbeeld damesbladen wordt besteed aan de slanke lijn heeft de vraag naar zoetstoffen doen toenemen.

Wettelijke eisen aan zoetstoffen
In ons land kennen we de Warenwet, waarin alle wettelijke eisen zijn opgenomen die aan voedingsmiddelen worden gesteld. Doel van de Warenwet is dat er geen producten in de handel komen die schadelijk zouden zijn voor de consument; ook bevordert de Warenwet de eerlijkheid in de handel, door te eisen dat voedingsmiddelen aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. De Warenwet regelt ook wat er op de verpakking moet worden vermeld ten aanzien van het product.

De Warenwet omschrijft zoetstoffen als producten, andere dan suikers, die vanwege hun zoetende werking geschikt en bestemd zijn om te dienen als zoetend bestanddeel van voedingsmiddelen. Bij deze voedingsmiddelen zijn ook dranken inbegrepen.

Tot voor een paar jaar waren alleen sacharine en cyclamaat toegestaan als zoetmiddel in voedingsmiddelen. Sinds 1989 is dit gewijzigd en is er in het Warenwetbesluit Zoetstoffen bepaald welke zoetstoffen mogen worden gebruikt, welke hoeveelheden maximaal toelaatbaar zijn en in welke voedingsmiddelen ze mogen worden gebruikt.

De zoetstoffen die in de Warenwet zijn opgenomen zijn onschadelijk gebleken voor de gezondheid. Voordat nieuwe zoetstoffen worden toegelaten, wordt eerst onderzocht of ze onschadelijk zijn. Zoetstoffen mogen niet zomaar in elk willekeurig product worden verwerkt. Ze moeten daarvoor aan een van de volgende toelatingseisen voldoen:

- De toepassing van zoetstoffen in voedingsmiddelen moet nut hebben: toevoeging van zoetstof aan bijvoorbeeld margarine of diepvriesspinazie heeft geen enkel nut, daar dergelijke producten niet zoet worden gegeten.
- De toepassing van zoetstoffen aan voedingsmiddelen moet voordeel bieden: het voedingsmiddel moet 33% minder energie bevatten dan wanneer het product zou zijn gezoet met suiker.
- De zoetstoffen moeten onschadelijk zijn voor het gebit.

In de Warenwet is ook geregeld welke informatie de verpakking moet vermelden, zowel ten aanzien van zoetjes als van producten die met zoetstof zijn gezoet.

Zoetjes
De verpakking moet vermelden om welke zoetstof het gaat. Op de verpakking moet ook worden vermeld hoe groot de zoetkracht is ten opzichte van suiker per doseereenheid (theelepel of klontje), bijvoorbeeld: de zoetkracht van 1 zoetje komt overeen met 1 klontje suiker.

Ook moet worden aangegeven hoeveel energie 1 zoetje bevat wanneer dit boven de 0.5 kJ uitkomt.

Zoetstof in voedingsmiddelen
De verpakking moet vermelden welke zoetstof(fen) er zijn gebruikt. Wanneer er zowel suiker als zoetstof in een product is verwerkt, moet dit worden vermeld met "mede gezoet met zoetstof", eventueel aangevuld met het gehalte aan suiker. Een aantal zoetstoffen kan bij een overmaat laxerend werken. De verpakking moet hiervan melding maken.

Indeling in zoetstoffen
De Warenwet deelt de zoetstoffen in naar "kunstmatige zoetstoffen" en "overige zoetstoffen". Kunstmatige zoetstoffen zijn zoetstoffen die niet in de natuur voorkomen, ze zijn in het laboratorium totstandgekomen. De overige zoetstoffen zijn de stoffen die wel in de natuur voorkomen.

Een andere indeling die wel gemaakt wordt, is die van "intensieve" en "extensieve" zoetstoffen. Intensieve zoetstoffen zijn stoffen waarvan de zoetkracht per gewichtseenheid aanzienlijk groter is dan die van suiker. De zoetkracht van extensieve zoetstoffen komt per gewichtseenheid overeen met suiker of is zelfs iets minder dan die van suiker.

De meeste kunstmatige zoetstoffen zijn tevens intensieve zoetstoffen, terwijl de overige zoetstoffen tevens extensieve zoetstoffen zijn. Kunstmatige zoetstoffen leveren geen of nagenoeg geen energie. De markt van kunstmatige zoetstoffen is sterk gegroeid, met name omdat steeds meer mensen slanker willen worden.

Tot de kunstmatige, intensieve zoetstoffen behoort:
- Acesulfaam-KAspartaamCyclamaatSacharine.

Een niet-kunstmatige intensieve zoetstof is:
- Thaumatine

Tot de overige, dus niet-kunstmatige, extensieve zoetestoffen behoren:
- Isomalt
- Lactitol
- Mannitol
- Maltitol
- Sorbitol
- Xylitol

De hierboven beschreven zoetstoffen zullen één voor één toegelicht worden. Van elke zoetstof zal worden aangegeven:
- Energiegehalte
- Zoetkracht
- Eigenschappen
- Acceptabele dagelijkse inname (ADI).

Acesulfaam-K (E 950)
Deze zoetstof levert geen energie en kan dus worden gebruikt voor de lijner. De zoetkracht is +/- 150 maal zo groot als die van suiker. De zoetstof is bestand tegen verhitting, ook tegen hoge temperaturen (225 graden Celcius). Door deze eigenschap kan de zoetstof gemakkelijk worden meegekookt en meegebakken. De ADI is 9 mg per kg lichaamsgewicht.

Aspartaam (E951)
Aspartaam levert 4 kcal (17 kJ) per gram. Wanneer u bedenkt dat de zoetkracht +/- 150 maal zo groot is als die suiker, zult u beseffen dat er maar zeer kleine hoeveelheden aspartaam nodig zijn, zodat bijvoorbeeld een zoetje van aspartaam vrijwel geen energie levert.

Aspartaam valt boven de 105 graden Celcius uiteen en verliest dan de zoete smaak. Dit betekent dat aspartaam niet mee kan koken en ook niet kan worden gebruikt bij het bakken van bijvoorbeeld cake of koekjes. Aspartaam kan pas worden toegevoegd na het kookproces waarbij het gerecht al enigszins moet zijn afgekoeld. Aspartaam is ook niet goed bestand tegen erg zure gerechten, bijvoorbeeld zwartebessensap; het verliest dan zijn zoetkracht.

De ADI is 40 mg per kg lichaamsgewicht. Aspartaam bevat een bepaald aminozuur, namelijk phenylalanine. Sommige mensen zijn niet in staat dit aminozuur goed uit het lichaam te verwijderen. De afbraakproducten ervan hopen zich dan op in het lichaam. De aandoening wordt phenylketonurie genoemd. Op de verpakking van aspartaam dient dan ook te worden vermeld dat het ongeschikt is voor phenylketonuriepatiënten. (Phenylketonuriepatiënten leiden aan een bepaalde stofwisselingsziekte waardoor ze een groot aantal producten niet kunnen verdragen, zo kunnen deze patiënten ook geen melk, kaas en eieren eten).

Cyclamaat, ook wel cyclaamzuur genoemd (E 952)
Cyclamaat levert geen energie. De zoetkracht is 30 maal zo groot als die van suiker. Cyclamaat is goed bestand tegen verhitten en bevriezen, waardoor het kan worden meegekookt en gebakken, en producten kunnen worden ingevroren. De ADI is 11 mg per kg lichaamsgewicht.

Sacharine (E 954)
Sacharine levert geen energie. De zoetkracht is 300 - 700 maal zo groot als die van suiker. Sacharine heeft echter een bittere nasmaak. Tegenwoordig wordt sacharine meestal in combinatie met andere zoetstoffen toegepast, bijvoorbeeld cyclamaat. Door de combinatie van zoetstoffen verdwijnt de bittere smaak. Sacharine is goed bestand tegen verhitting. De ADI is 2.5 mg per kg lichaamsgewicht.

Thaumatine
Deze zoetstof is afkomstig van een tropische plant en bestaat uit een reeks aminozuren. Thaumatine levert 4 kcal per gram. De zoetkracht is echter 2.000 - 3.000 maal zo groot als die van suiker, zodat er slechts zeer weinig van nodig is. De smaak wordt vertraagd waargenomen en blijft lang hangen. De zoetstof is bestand tegen verhitting en vriezen. De zoete smaak houdt zeer lang aan. Het heeft de grootste zoetkracht onder de zoetstoffen. De ADI is momenteel nog niet vastgesteld.

Fructose
Fructose komt voor in honing en in fruit. Ze levert ongeveer 4 kcal (15.7 kJ) per gram. De zoetkracht is 1,5 maal zo groot als die van suiker. Fructose kan worden verhit tot 160 graden Celsius.

Voor de lijner vormt fructose geen goed alternatief voor suiker, gezien het energiegehalte, alhoewel er minder van hoeft te worden gebruikt dan van suiker om dezelfde zoete smaak te verkrijgen. Van de niet-kunstmatige zoetstoffen zijn geen ADI vastgesteld.

Isomalt
Isomalt wordt gemaakt uit suiker. Het levert ongeveer 2.5 kcal (15.7 kJ) per gram. De zoetkracht is ongeveer de helft van die van suiker. Dit betekent dat er dus twee keer zoveel van nodig is om dezelfde zoetkracht te verkrijgen als die van suiker. Om de zoetkracht te verbeteren, wordt isomalt vaak gecombineerd met intensieve zoetstoffen, zoals cyclamaat en sacharine.

Isomalt kan goed worden verhit en is bestand tegen zuren. In tegenstelling tot suiker wordt het maar traag afgebroken en kan dus geen aanleiding geven tot hoge suikerpieken in het bloed. Bij meer dan 50 gram per dag werkt het laxerend, waardoor er diarree kan optreden.

Isomalt wordt door de industrie in producten verwerkt; omdat isomalt onschadelijk is voor het gebit wordt het vaak verwerkt in snoepgoed. Isomalt komt niet in de vorm van zoetstof (bijvoorbeeld zoetjes) ter beschikking van de consument.

Lactitol
Lactitol wordt gemaakt uit lactose (melksuiker). Het levert 4 kcal (17 kJ) per gram. De zoetkracht is ongeveer de helft van die van suiker, waardoor er meer van nodig is om dezelfde zoetkracht te bereiken. Daarom wordt ook lactitol vaak gecombineerd met zoetstoffen die een sterke zoetkracht hebben, zoals cyclamaat.

Lactitol is goed bestand tegen hitte en zuren. Het wordt uiteindelijk omgezet in onder andere vetzuren, die verantwoordelijk zijn voor de energielevering. Wanneer er meer dan 20 gram per dag wordt gebruikt, kan er gasvorming optreden en werkt het laxerend, waardoor er diarree kan optreden. Dit is per persoon verschillend. Lactitol wordt meestal als stroop gebruikt i.p.v. als poeder.

Mannitol
Mannitol wordt gemaakt uit suiker en uit glucose en komt voor in allerlei groenten. Mannitol levert ongeveer 2.5 kcal (11 kJ) per gram. De zoetkracht is ongeveer de helft van die van suiker waardoor er dus twee keer zoveel voor nodig is om dezelfde zoetkracht te bereiken. Mannitol wordt slecht opgenomen in het bloed. Bij 1 0 tot 20 gram per dag werkt het laxerend, waardoor er diarree kan optreden.

Maltitol
Maltitol wordt gemaakt uit zetmeel. Het levert ongeveer 4 kcal (17 kJ) per gram. De zoetkracht komt overeen met die van suiker. Maltitol is bestand tegen hitte. Het wordt traag in het bloed opgenomen. Bij meer dan 40 gram per dag werkt het laxerend, waardoor er diarree kan optreden. Het wordt meestal als stroop gebruikt.

Sorbitol
Sorbitol wordt gemaakt uit glucose. Het komt in de natuur voor in fruit, onder andere in peren, perziken en pruimen. Het levert 3 kcal (12.5 kJ) per gram. De zoetkracht is ongeveer de helft van die van suiker. Sorbitol is bestand tegen hitte.

Het wordt traag in het bloed opgenomen, een reden waarom het veel wordt gebruikt in producten voor diabeten. Bij meer dan 40 gram per dag werkt het laxerend, waardoor er diarree kan optreden.

Xylitol
Xylitol wordt gemaakt uit berkenhout; daarom noemt men het ook wel houtsuiker. Het komt in de natuur voor in groente en in fruit en kan ook door het lichaam zelf worden gemaakt. Xylitol levert evenveel kcal als suiker en heeft dezelfde zoetkracht. Omdat het het gebit spaart, wordt het veel verwerkt in snoepgoed. Xylitol geeft een verfrissend effect in de mond. Het levert 11 kJ / gram) 2.5 kcal / gram.

Het wordt zeer traag in het bloed opgenomen. Xylitol kan laxerend werken wanneer er te veel ineens wordt ingenomen (20 gram bij volwassenen, 10 gram bij kinderen) of bij meer dan 50 gram per dag.

Zijn zoetstoffen schadelijk??
Zoetstoffen zijn het onderwerp van tegenstrijdigheid. Het gebruik van cyclamaat was verboden omdat het kankerverwekkend zou kunnen zijn. Aspartaam werd ervan verdacht een aantal verschillende symptomen te veroorzaken, van gezwellen tot allergieën. Boevndien heeft een Nederlandse studie aangetoond dat mensen die met aspartaam gezoete lichte dranken gebruikten vaak honger kregen en rusteloos werden. Het gevolg was dat ze meer gingen eten en zo waarschijnlijk zwaarder zouden kunnen worden. Tot slot werd aangetoond dat het gebruik van sacharine in grote hoeveelheden kanker in ratten veroorzaakte. De resultaten van verschillende studies zijn verdedigd, besproken en aangevallen.

De Nederlandse studie is onder andere tegengesproken. De critici zeggen dat de grotere honger veroorzaakt zou kunnen worden door het feit dat lichte dranken geen calorieën bevatten en dat dit de oorzaak was voor het hongergevoel. Anderen zijn van mening dat het moeilijk is de studies die zeggen dat aspartaam honger veroorzaakt, te evalueren.

Alle zoetstoffen worden onderworpen aan toxicologisch onderzoek (toxicologie is de leer van de gifstoffen). Op basis van deze onderzoeken worden richtlijnen uitgevaardigd voor veilige hoeveelheden. Met name de veiligheid van de kunstmatige intensieve zoetstoffen staat ter discussie. Tot nu toe is niet aangetoond dat zoetstoffen in de doses waarmee ze worden gebruikt door de consument ook maar enige schade zouden kunnen aanrichten.

Voor de kunstmatige intensieve zoetstoffen heeft men de acceptabele dagelijkse inname (ADI) vastgesteld. De ADI is de maximale hoeveelheid van een stof die men iedere dag gedurende het hele leven kan innemen zonder dat dit schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid. Van de kunstmatige intensieve zoetstoffen heeft men de ADI vastgesteld op basis van wetenschappelijk onderzoek en toxicologisch onderzoek bij dieren.

Men bepaalt het maximale niveau van het product waarbij nog net geen effecten optreden. Deze uitkomst deelt men dan door 100 of meer, waardoor men een grote veiligheidsmarge inbouwt. Stel dat er bij inname van 1.000 mg van een product nog net geen verschijnselen optreden, dan deelt men dit door 100 en komt zo uit op een ADI van 10 mg, die dagelijks zou mogen worden gebruikt, gedurende het hele leven.

Wanneer ratten zeer hoge doses sacharine consumeren, kan dit blaaskanker veroorzaken. Wordt dit vertaald naar hoeveelheden voor de mens, dan zouden we elke dag 50 gram sacharine moeten gebruiken. Dit komt qua zoetkracht overeen met 25 kg suiker of mere per dag!

Vormen van zoetstof
U heeft in dit artikel nu gelezen welke zoetstoffen er zijn. Hoe komt zoetstof nu eigenlijk in de handel?

Zoetstof komt in drie verschillende vormen voor in de handel:
- In tabletvorm: een bekend voorbeeld hiervan zijn de zoetjes.
- In poedervorm: bekende voorbeelden hiervan zijn poedervormige Canderel en Natrena.
- In vloeibare vorm: een bekend voorbeeld hiervan is de vloeibare Natrena.

In deze vormen zijn ze dus door de consument te gebruiken. Ik zal hier een aantal van deze producten bespreken, en aangeven welke zoetstoffen ze bevatten en hoe ze in het gewone huishouden gebruikt zouden kunnen worden.

Canderel
Canderel bevat de zoetstof aspartaam en is verkrijgbaar in tablet- en in poedervorm. De zoetkracht van 1 tabletje of 1 schepje komt overeen met 1 klontje of 1 schepje suiker. Tabletjes kunnen worden gebruikt in koffie en thee; de poedervorm kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het zoeten van nagerechten, sappen, slagroom en appelmoes. Daar Canderel bij sterke verhitting de zoetkracht verliest, kan het pas worden toegevoegd als het gerecht al enigszins is afgekoeld. Ook i nzure gerechten komt aspartaam niet goed tot zijn recht en verliest zijn zoetkracht.

Natrena
Natrena is verkrijgbaar in tablet- en poedervorm en in vloeibare vorm. Natrena-tabletjes bevatten cyclamaat, sacharine en acesulfaam-K en kunnen worden gebruikt in koffie en thee.
De zoetkracht van 1 tabletje komt overeen met 1 schepje of klontje suiker. Natrena in poedervorm bevat aspartaam. De toepassing is dezelfde als die van poedervormige Canderel.
Natrena vloeibaar bevat cyclamaat en sacharine. De zoetkracht van 1 ml is gelijk aan die van 13 gram suiker. Omdat het goed bestand is tegen verhitting, kan het goed worden gebruikt bij koken en bakken.

Dit zijn de bekendste zoetstoffen die in de handel verkrijgbaar zijn voor de consument en die in het huishouden kunnen worden gebruikt. Natuurlijk zijn er nog veel, minder bekende merken met soortgelijke producten. Het grootste verschil zit hem vaak in de prijs. Daarnaast worden er door de industrie zoetstoffen verwerkt in voedingsmiddelen. Via de Warenwet is geregeld in welke producten zoetstoffen mogen voorkomen.

Zoetstofbevattende producten
Voordat het nieuwe Warenwetbesluit Zoetstoffen van kracht werd, werden zoetstoffen alleen gebruikt in producten voor diabeten. Sinds 1989 is het ook toegestaan in producten die kunnen worden gebruikt door elke consument. Zoetstoffen mogen voorkomen in de volgende producten:

- Alcoholvrije dranken, zoals limonadesiroop en frisdrank, denk hierbij aan de light frisdranken.
- Bakkerswaren, zoals gebak
- Bier (oud bruin)
- Chocolade en chocoladepasta
- IJs
- Melkproducten zoals vruchtenyoghurt en drinkyoghurt
- Nagerechten zoals puddingen
- Salades
- Snoepgoed en kauwgom
- Visconserven zoals zure haring en rolmops
- Vitaminepreparaten
- Verduurzaamde vruchtenproducten zoals jam en vruchten op water (verduurzamen wil zeggen langer houdbaar maken).

Zoals bij de wettelijke eisen al ter sprake is gekomen, moet er aan een voorwaarde worden voldaan wil de fabrikant zoetstof mogen gebruiken in zijn of haar producten. Het mag niet schadelijk zijn voor het gebit, het moet een bepaald nut hebben of het moet minder calorieën leveren. Het nut van de zoetstof is de zoetende werking in bepaalde producten. Jam is een product dat zoet wordt geconsumeerd, diepvriesspinazie niet; in diepvriesspinazie mag het dan ook niet voorkomen.

Welke zoetstoffen er worden gebruikt wordt aan de fabrikant overgelaten. Het is dus niet zo dat er in een bepaald product een bepaalde zoetstof moet worden gebruikt. Het hangt van de eigenschappen van de zoetstof en van het product af welke zoetstof de fabrikant zal kiezen. Aspartaam bijvoorbeeld is niet bestand tegen hoge temperaturen en een erg zure omgeving, en zal dan ook niet worden gebruikt in producten die hoog moeten worden verhit, of erg zuur zijn. Wel mag er van bepaalde zoetstoffen, met name de kunstmatige intensieve zoetstoffen, maar een bepaalde hoeveelheid per product worden gebruikt.

Welke producten zijn geschikt met het doel af te vallen
Zoals u al heeft kunnen lezen in dit artikel, leveren de kunstmatige intensieve zoetstoffen vrijwel geen energie, terwijl de natuurlijke extensieve zoetstoffen wel energie leveren. De kunstmatige intensieve zoetstoffen zijn dan ook geschikter voor de lijner dan de natuurlijke extensieve. De zoetjes en peodervormige en vloeibare zoetstof zoals die hiervoor zijn besproken, bevatten vrijwel allemaal de kunstmatige intensieve zoetstoffen. Ze kunnen dus door elke lijner vrij worden gebruikt.

Wat betreft de fabrieksmatige voedingsmiddelen die zijn gezoet met zoetstoffen zal de lijner zelf de verpakkingen moeten gaan lezen. Zij moeten, om het product te kunnen beoordelen, op de hoogte zijn van welke zoetstoffen energie leveren en welke niet. Een veelgemaakte fout is, dat producten die zijn gezoet met sorbitol (veel producten die bestemd zijn voor diabeten), aangezien worden voor een goed product bij vermageren. Daar sorbitol per gram bijna evenveel energie levert als suiker terwijl de zoetkracht minder is, is dit porduct dus niet geschikt als suikervervanger!

In meer of mindere mate geldt dit voor alle natuurlijke extensieve zoetstoffen. Wat voorkomt is een combinatie van isomalt met cyclamaat. Dit kan worden gedaan om de zoetstof niet te veel calorieën te laten leveren terwijl het toch een goede zoetkracht heeft.

Wie mag er geen zoetstof gebruiken
In het voorgaande is gesteld dat er geen schadelijke effecten bekend zijn van het gebruik van zoetstof. Dit is waar zolang het gaat om gezonde volwassenen. Voor zuigelingen en kinderen geldt, dat ze de niet-kunstmatige extensieve zoetstoffen moeten vermijden in verband met de laxerende werking ervan. De kinderen zouden diarree kunnen krijgen en daarmee verlies aan vocht en mineralen oplopen.

Voorzover men nu weet kunnen zoetstoffen geen kwaad bij zwangere vrouwen en zou de ongeboren vrucht geen gevaar oplopen. Ook vrouwen die borstvoeding geven hoeven niet het gebruik van zoetstoffen te vermijden; de hoeveelheid die via de borstvoeding het kind zou bereiken, is maar zeer klein.

Een categorie personen mag geen gebruik maken van aspartaam. Dit betreft de mensen met phenylketonurie. Het lichaam is dan niet in staat om phenylalanine te verwerken. Phenylalanine is een bestanddeel van aspartaam. Het is dan zaak om te weten in welke producten en zoetstoffen aspartaam voorkomt.

Door de lijner kan naast zoetstoffen, gebruik worden gemaakt van light-producten om de hoeveelheid energie in de voeding te verminderen. In een komend artikel, zullen lightproducten besproken worden.